Over salafisme en gebedsruimte op scholen (Khadija Arib)

De Voorzitter van de Tweede Kamer in Nederland, Khadija Arib, hield op 17 september de Abel Herzberglezing in de Rode Hoed (Amsterdam). Ze zegt behartenswaardige dingen over het belang van de westerse waarden en hoe diep die in onze cultuur en geschiedenis zijn verworteld. Ze waarschuwt met name voor de valkuil van ‘vriendelijke tegemoetkomingen’ aan religieuze groepen  die andere waarden hebben. Ze bedoelt dingen als het inrichten van gebedsplekken op school (universiteit, fabriek, kantoor), aanbieden van halal eten in kantines en gedragsregels voor mannen en vrouwen. Dat is niet ‘om het even’, want die vloeien voort uit een – dixit Arib – waardensysteem dat niet compatibel is met de waarden waarop onze samenleving is gebouwd.

Ze noemt toegevingen op die punten naïef. Traditionele moslims, m.n. salafistisch geïnspireerde, gebruiken die ruimte namelijk om hun invloedssfeer te vergroten en hun waarden op te leggen aan hun mede-moslims. Zo brengt dit tolerante gedrag schade toe aan de handelingsvrijheid van burgers met een islamitische achtergrond om nìet te bidden, zèlf te bepalen hoe men relaties wil aangaan, etc.  Vgl. mijn gedachtenoefening rondom de ramadam in De Standaard. Mw. Arib gaat nog een stap verder en stelt dat naast de vrijheid ook de veiligheid van een deel van de bevolking hierdoor in het gedrang komt. De lezing van mw. Arib staat online (50 minuten, gevolgd door een vraaggesprek).

Over die imperialistische trek van de religieuze identiteitsmarker, zie ook hoofdstuk 4 in mijn boek over dit onderwerp, dat u hier kunt lezen [opent een nieuw venster]

Onder de video een stuk van een artikel uit De VOLKSKRANT van 25 september, dat op mw. Arib’s gedachten voortborduurt.

 

Terecht ageert Arib tegen gebedsruimte op school

…. Milder was de ophef over de Abel Herzberglezing, vorige week uitgesproken door Tweede Kamervoorzitter Khadija Arib. Terwijl zij toch echt wel iets te zeggen had. Het PvdA-Kamerlid schakelde moeiteloos van een persoonlijke identificatie met de naamgever – de Russisch-Joodse Abel Herzberg had zich net als zij als ‘vreemdeling’ moeten zien te verhouden tot de Nederlandse samenleving – naar een scherpe visie op het doormodderende integratiedebat.
Heilige huisjes schuwde Arib daarbij niet. Letterlijk. Ze waarschuwde dat met de opkomst van het salafisme in Nederland de moskee ‘niet alleen meer een vruchtbare plek (werd) voor gebed, maar ook een ingang voor groeperingen die niet in de waarden van een democratische rechtstaat geloven’.Verfrissend was dat Arib de autochtone Nederlanders nu eens geen intolerantie of racisme verweet, maar eerder naïviteit ten opzichte van de islam: ‘Er werden zaken getolereerd of overwogen die met geen mogelijkheid getolereerd of overwogen zouden worden bij andere groepen.’ Die naïviteit is nog altijd niet verdwenen, zo luidde haar waarschuwing:
Onlangs sprak ik met docenten van een gemengde school over de vraag of ze wel of geen gebedsruimte in hun school zouden toestaan. Ze zeiden het te overwegen, omdat ze anders leerlingen met een islamitische achtergrond zouden kwijtraken. Ik probeerde hun uit te leggen dat het toestaan van gebedsruimten voor kinderen uit de orthodoxere gezinnen ook een negatieve mening legitimeert over kinderen die níét bidden.
‘Het zijn keuzes waar we waakzaam voor moeten zijn, omdat ze het risico in zich hebben om verworven rechten waar eeuwenlang voor is gestreden – zoals in dit geval gelijkheid en emancipatie – onderuit te halen.’  Arib is dapper. Wie ageert tegen gebedsruimten in openbare gebouwen, wordt algauw beschuldigd van ‘racisme’ […] En Arib moet ook tegen een ander verwijt opboksen, want kritiek op gebedsruimten is – zo hoor je alom – in strijd met ‘inclusiviteit en diversiteit‘. Dat is het nieuwe dogma dat alle onderwijsinstellingen beheerst. Met die mantra worden in rap tempo kantines halal gemaakt, onderwijsprogramma’s aangepast aan de gevoelige oren en ogen van leerlingen, en dus ook ruimten beschikbaar gesteld voor het islamitisch gebed.
De Vrije Universiteit opende drie jaar geleden twee nieuwe gebedsruimten: een voor moslims en een voor andere gelovigen. Ook de feestelijke opening was in tweeën geknipt, de halalhapjes en -drankjes werden op een aparte tafel geserveerd. Dit voorjaar bleek de islamitische ruimte (dertig ligplaatsen) al te klein, bij het vrijdaggebed schijnt de ruimte uit z’n voegen te barsten.
Dat er in het religieus onderwijs, zoals op de katholieke Radboud Universiteit en de protestantse VU, islamitische gebedsruimten bestaan, klinkt wat bevreemdend, doch is niet onlogisch.
Maar zelfs openbare onderwijsinstellingen richten enthousiast zaaltjes in met gebedskleden, korans, wasgelegenheden en als het even kan ook gordijntjes of muren om de vrouwen van de mannen te scheiden. Roedels diversity officers zien erop toe dat geen student of leerling wordt gediscrimineerd.
Dat intussen principes als gelijkheid van man en vrouw en scheiding van kerk en staat met voeten worden getreden, nemen bestuurders op de koop toe. Misschien dat de scherpe observatie van Arib, over de vrijheid en veiligheid van alle leerlingen die níét willen bidden, hen ooit eens tot inkeer brengt.