Steun de moslim die wel wil eten tijdens ramadan

Summa: De lakmoesproef voor een authentieke toepassing van “vrijheid van godsdienst” bestaat hierin dat men binnen een godsdienst vrij is om vragen te stellen (woord en gedrag) bij de meerderheidsregels zonder dat dit schade toebrengt aan de persoon (morele afwijzing, uitstoting). Als een religie hierin tekorschiet heeft de overheid een taak om die minderheid te beschermen, juist omdat ieder mens recht heeft op vrijheid van godsdienst.

26 mei 2017, Dick Wursten [ook verschenen als opiniestuk in De Standaard]

Door altijd maar weer rekening te houden met de eisen van traditionele (=conservatieve) moslims maken we het zelfstandig denkende moslims moeilijk om hun eigen – Europese – versie van de islam te ontwikkelen. Teveel respect voor institutionele religie schaadt de persoonlijke vrijheid van godsdienst. Een historische denkoefening bij het begin van de Ramadan

Stel u voor: Een drukkerij in een middelgrote stad in een islamitisch land. Het is ramadan. Het nieuwste boek van Rachid Benzine is op de pers gelegd en moet voor het einde van de week in de boekhandels liggen. De arbeiders werken keihard maar de zon brandt ongenadig en halverwege de middag zijn ze uitgeput bij gebrek aan eten en drinken. De deadline komt snel naderbij. De baas belt een hele reeks imams op en vraagt of zijn arbeiders de vasten mogen verbreken om te eten en te drinken. Na een aantal keren nul op het rekest te hebben gekregen is er een imam, die hem vertelt dat er in de godsdienst geen dwang is en dat hij dus zelf moet beslissen of hij dit voor Allah en zijn geweten verantwoorden kan. De baas ziet de afgematte blik in de ogen van zijn arbeiders, denkt aan de deadline en de bijbehorende boete, en hakt resoluut de knoop door. Hij laat een traiteur komen en in de schaduw van de palmboom voor de drukkerij nuttigt de hele ploeg een volledige maaltijd. Hoe dit verhaal verder zou gaan, laat ik aan mensen met meer kennis van zaken over. Enige commotie zal dit vast wel veroorzaken.

Waar gebeurd in Zürich (1522)

In de drukkerij van Froschauer in Zürich wordt hard gewerkt om het nieuwste boek van Erasmus van Rotterdam op tijd klaar te krijgen voor de Frankfurter Buchmesse. Het is maart 1522. De Vasten begint. In Zürich is die streng: Geen vlees, geen vleesnat, geen eieren, geen melk. Het dagelijks menu bestaat voor de arbeiders uit variaties op het thema ’groentenmoes’. Mr. Froschauer neemt contact op met de lokale priester, Ulrich Zwingli, en vraagt of hij zijn mannen vlees mag voorzetten. Zwingli is van mening dat het woord ‘vrijheid’ de kern van het evangelie beter weergeeft dan ‘verplichting’ en geeft zijn zegen. De arbeiders durven niet goed, want de bisschop was duidelijk geweest in zijn vastenbrief en de regels van het kerkelijk recht evenzeer. Zwingli komt naar de drukkerij, haalt een reeks bijbelteksten aan van Jezus en Paulus over voedsel en spijswetten, en verzekert met de hand op zijn hart dat God niet boos zal worden als ze zich niet aan de voorschriften zouden houden. Mochten er problemen komen, zo belooft hij de drukker en zijn knechten, dan zal hij het voor hen opnemen. En zo geschiedde het dat half maart 1522 er door de lokale slager een voorraad rijpe gedroogde worsten wordt geleverd bij drukkerij Froschauer, die door de arbeiders met smaak worden genuttigd. De drukker nam er zelf ook één, Zwingli bedankte er vriendelijk voor. De reacties lieten niet lang op zich wachten. De volgende dag lag er al een klacht bij de Stadsmagistraat tegen Froschauer en Zwingli (NB: kerk en staat waren nog niet gescheiden). De bisschop van Konstanz liet in niet mis te verstane woorden zijn afkeuring blijken en dreigde met tuchtmaatregelen. De Stadsraad gelastte een onderzoek. Onderwijl werd er in bierhuis en restaurant, op markten en pleinen, tijdens recepties en feesten over niets anders meer gepraat. Er vormden zich facties en het kwam tot rellen in de stad. Op de derde zondag van Vasten preekte Zwingli voor een overvolle kerk over het thema ‘Dat een mens vrij is als het gaat om de keuze van wat hij eet en dat het hem vrij staat of hij al dan niet vast’. Toen de schout er vervolgens achter kwam dat een groep vastenverdedigers plannen aan het smeden was om Zwingli te ontvoeren, versnelde de Stadsraad de procedure en besliste dat de ‘nieuwlichters’ een kans moesten krijgen om hun zaak te verdedigen. Het is hier niet de plaats om op het vervolg in te gaan, maar laat me volstaan met te zeggen dat Zwingli in een publiek debat de lokale overheden wist te overtuigen van het goed recht van zijn zaak en dat binnen één jaar de kerk van Zürich ‘hervormd’ werd: Erediensten vonden in het locale dialect plaats, men begon met een bijbelvertaling voor het gewone volk, en en passant trouwden de meeste priesters met hun vrouw. De bisschop werd wandelen gestuurd.

Vandaag?

Met deze gedachtenoefening wil ik erop wijzen dat we bij alle aandacht voor de ‘vrijheid van godsdienst’ het misschien ook eens moeten hebben over de ‘vrijheid binnen een godsdienst’. Wat doen de religieuze instituten met mensen die een mening hebben die niet ‘gedekt’ wordt door het instituut, zoals die van Zwingli die vond dat vasten niet essentieel was voor het christen-zijn, toentertijd een revolutionaire opvatting. Op vandaag toegepast: Wat doet ‘de islam’ met moslims die zeggen: ‘ik trek me van de vasten/ramadan niets aan, want ik kan best zonder dit uiterlijk gedoe moslim zijn’. Of: ‘Ik vind het verhaal rond Mohammed best wel tof en inspirerend maar al die regeltjes, dat zegt me niets. En met deze hitte niets drinken: Ik zou wel gek zijn! Het gaat toch om het hart’. Of: ‘Ik eet alleen maar halal als ik zelf kook en eet verder lekker wat de pot schaft als ik bij vrienden ben, want ik vind mijn vrienden belangrijker dan mijn eten’. De ‘officiële religie’ zal dan vaak zeggen: dat zijn geen ‘echte’ moslims, of geen ‘goeie’. Zoals men ook over Zwingli en de zijnen zei in 1522. Maar, zo vraag ik, waarom zouden wij altijd met de opvatting over ‘het wezen van de religie’ van theologen en kerkleiders moeten meegaan in onze dagelijks omgang en wetgeving? Het stadsbestuur van Zürich had het lef om ook de ‘vrijdenkers’ een kans te geven. Sterker nog: zij zag het als haar plicht om de minderheidsopinie te beschermen tegen de conformiteitsdwang die er van de heersende religie uitging. Zijn wij, zo vraag ik me af, ons er wel voldoende van bewust dat we door toe te geven aan de eisen van conservatieve moslims, het tegelijk de vrijere geesten moeilijk maken om hun ‘ontwerp’ van de islam nog door te zetten. Immers: Door tegemoet te komen aan wensen van bepaalde groepen moslims om een hoofddoek te dragen, halal te eten, het vasten te onderhouden, ritueel te slachten etc, worden wij ongemerkt en ongewild ook hun partners in de strijd tegen nieuwlichters die suggereren dat je ook moslim kunt zijn zonder. Wij nemen namelijk hun definitie van ‘islam’ over en houden die via wetgeving aan alle anderen voor als normatief.

26 mei 2017, Dick Wursten, [ook verschenen als opiniestuk in De Standaard].

Meer godsdienstfilosofische (en sociologische) duiding vindt u bijv. in deze passage van mijn online boek over religie, dat handelt over de averechtse effecten van de juridische codificatie van de vrijheid van godsdienst.

Hieronder: afbeelding van de disputatie die in 1523 plaatsvond in het Raadhuis van Zürich:

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *