Religieuze identiteit: hoe ontstaat zoiets?

Met name sektarische bewegingen verheffen de religieuze identiteit van hun aanhangers tot een dominante hyperidentiteit en zetten zo aan tot het negeren van alle andere deel-identiteiten.

Het dialogische karakter van religieuze identiteitsvorming

Als moderne mensen definiëren we onszelf graag los van traditionele, gemeenschappelijke kaders. Dat is prima, maar dit moet ons niet blind maken voor het feit dat dat ons ‘zelf’ altijd voortkomt uit ‘bronnen’.1 Het beeld van de mens die ‘zichzelf schept’ en meent onafhankelijk te zijn van elke talige, sociale of morele horizon is namelijk een niet ongevaarlijke vorm van reductionisme. Ze miskent immers dat we onze identiteit voor een belangrijk deel ontlenen aan referentiekaders of betekenishorizonnen die we niet zelf hebben geconstitueerd, maar waarin we ‘geboren worden’. De mens is altijd al een talig en sociaal ‘gesitueerd’ wezen. Hij interpreteert zichzelf tegen de achtergrond van een reeds bestaande en hem overstijgende horizon van betekenissen en waardeoordelen. In die zin is hij geen meester over zijn eigen waarden. Hij wordt geboren en gesocialiseerd in een sociale wereld, een ruimte van intersubjectieve betekenissen, die aan zijn eigen subjectiviteit voorafgaat.
We kunnen deze horizonnen waartegen de dingen voor ons betekenis krijgen niet onderdrukken of ontkennen. We oriënteren ons op die morele landkaart, ook zonder dat we het beseffen. (De voor-oordelen die we hebben, worden hierdoor bepaald). Àlle mensen doen dit. Als wij dus in de loop van ons leven onze eigen identiteit proberen te definiëren (te worden wie we denken dat we zijn: ons ‘echte zelf’) doen we dat altijd in een dubbele dialoog: 1. met onze eigen voorgegeven identiteit (reflectie, die beamend en afstandnemend tegelijk zal zijn) en 2. met de identiteiten van anderen.

Mijzelf religieus definiëren betekent met andere woorden dat ik enerzijds helder proberen te krijgen hoe ik mij verhoud tot de bronnen waaruit ik heb geput voordat ik wist dat ik eruit putte (mijn voorgegeven identiteit, via de ouders en groepssocialisatie) en anderzijds mij zelf ga afvragen in welke opzichten ik significant verschil van (on)religieuze anderen. Religieuze identiteitsvorming is dus altijd een dialogisch proces.

Tijdens dat proces wordt duidelijk hoezeer het eveneens een vorm van reductionisme is om de menselijke identiteit voor te stellen als een enkelvoudig fenomeen. De menselijke identiteit is complex van karakter, een geheel samengesteld uit een groot aantal identificaties (aspecten/facetten). Het relatieve gewicht van die referentiepunten binnen ons algehele gevoel van identiteit kan naar context en in de tijd variëren.
De reductie van de identiteit tot iets enkelvoudigs is daarbij ook niet ongevaarlijk. Met name sektarische bewegingen verheffen de religieuze identiteit van hun aanhangers tot een dominante hyperidentiteit en zetten aan tot het negeren van alle andere facetten of aspecten van de eigen identiteit, zoals daar zijn: karakter, sociale klasse, interesses, huidskleur, geslacht, gender, beroep, taal, politiek, levensstijl etc.. Voor verreweg de meeste gelovigen is hun religieuze identiteit gewoon een onderdeel van hun totale identiteit, een facet van een multifaceted identeit, één aspect dus, naast vele andere.

Kortom: We scheppen onze identiteit niet uit het niets, daarvoor zijn we teveel gesitueerd in contexten die ons overstijgen, maar onze identiteit is evenmin een noodlot. Je kunt ‘worden wie je bent’, maar ook dat laatste (‘het jezelf-zijn’) is een proces. De facetten van je identiteit kunnen bijgeslepen worden, verdoffen, verdwijnen en er kunnen zelfs nieuwe bijkomen. Identiteitsvorming, ook religieuze, impliceert dus zowel reflectie als keuze, gegevenheid en vrijheid-tot-ontwerp. De mens als waarderend subject denkt na over zijn religieuze identiteit (of juist het niet-religieuze karakter ervan), vraagt zich af uit welke bronnen die afkomstig is. Hij vraagt zich eveneens af hoe dit aspect van zijn ‘ik’ zich verhoudt tot andere relevante deel-identiteiten en weegt het relatieve gewicht ervan, terwijl hij zich actief verhoudt tot mensen die uit gelijksoortige of andere bronnen hun identiteit hebben samengesteld.

Dick Wursten

BRON: Bewerkte samenvatting van de inleiding uit een themanummer van : T.O.R.B. 2010-11/1-2  [p. 7]: Reflecties op de omgang met religieus en levensbeschouwelijk verschil in het onderwijs in Vlaanderen en Nederland (Jan De Groof, Wim van de Donk, Gracienne Lauwers, Peter de Goede, Tim Verhappen)

  1. Zie voor de gedachtengangen van deze alinea o.a. het standaardwerk van Charles Taylor, Sources of the Self: The Making of Modern Identity.